22/10/2016 0 Comments Live ForeverIk kan het precieze moment aanwijzen waarop mijn muzieksmaak een afslag nam. Het was toen ik Q Magazine van december 1994 kocht, met daarbij een gratis cd, getiteld Really Free. Een groot aantal artiesten op die verzamelaar zou in de maanden erna de muzikale omlijsting van mijn leven gaan vormen, maar dat wist ik toen nog niet. In september van dat jaar was ik naar Londen verhuisd en tot dan toe hield ik voornamelijk van pop en top 40-muziek, plus de evergreens die ik tijdens de arbeidsvitaminen hoorde die mijn moeder altijd had opstaan. In Londen veranderde dat. Overal was muziek, coole muziek: britpop stond op het punt om te exploderen, triphop gloorde al aan de horizon en acid jazz was bezig aan een wederopstanding. Blur, Pulp, Radiohead, Massive Attack, Portishead, alles van het Talkin Loud-label en ontelbaar veel andere namen – ik slurpte ze net zo hard op als de cider die rijkelijk vloeide in de Londense pubs. Ik las ooit een artikel over muziekbeleving, en hoe die het sterkst is rond je achttiende (of misschien je twintigste, ik weet het niet meer precies). Artiesten die je dan ontdekt, blijven de rest van je leven bij je. In mijn geval klopt het, nooit heeft muziek meer indruk op me gemaakt dan toen. Als ik albums uit die tijd luister, zie ik mezelf nog lopen door Chiswick, ’s avonds laat vanaf station Gunnersbury naar huis, met een walkman op, luisterend naar Protection of The Bends. Blur is nog altijd mijn favoriete band – nadat ze definitief mijn hart stolen tijdens een legendarisch concert in Mile End stadium in de snoeihete zomer van 1995 ben ik met ze mee gegroeid en volg ik ze nog steeds op de voet. Eén band ben ik kwijtgeraakt door de jaren heen: Oasis. Gek eigenlijk, ik was helemaal vergeten hoe diep de indruk was die ze op me maakten in dat jaar in Londen. Tot afgelopen donderdag, in Kriterion, tijdens de Oasis-documentaire over de opkomst en doorbraak van de band. Toen kwam het allemaal weer terug. God, wat heb ik genoten van Definitely Maybe destijds. Het album kwam vlak voordat ik naar Londen vertrok uit, maar ik ontdekte het eigenlijk pas echt door die gratis Q-cd maanden later. De singles kende ik wel van Top of the Pops, maar nadat ik Slide Away hoorde, kocht ik het album. En draaide het en draaide het en draaide het en draaide het, eindeloos. Het liefst samen met anderen. De nummers waren ideaal om thuis op je hardst mee te blèren. Hoe meer cider, hoe harder. Opwindender werd het niet in die tijd qua muziek. Soms haalden we de rockclub of bar waar we eigenlijk heen wilden niet eens meer, wat had je op een regenachtige vrijdagavond nog meer nodig dan die twee cocky Gallagher-broers en hun ronkende muziek vol snerpende gitaren en snerende zanglijntjes?
Het woord lasagna zal nooit beter klinken dan uit de mond van Liam Gallagher in Digsy’s Dinner. Natuurlijk bleef ik bij de les toen (What's the Story) Morning Glory? in 1995 uitkwam en toen die Mancuniaanse snotjongens de concurrentie ver achter zich lieten. Tijdloze monsterhits als Wonderwall en Champagne Supernova behoren definitief tot de canon van de Britse muziek. Toch, persoonlijk vond ik die plaat beduidend minder vuig en spannend dan het debuut. Daarna bekoelde de liefde al snel. Het botte gedrag van Liam en Noel, ooit grappig, werd steeds irritanter (met als dieptepunt de “I hope they get aids and die”-opmerking van Noel over Blur) en met de halsoverkop afgebroken set in Vredenburg Utrecht in 1996 (waarbij Liam na 40 minuten de tamboerijn in de ring gooide en het podium af beende), was voor mij de kous af. Dag Oasis. Ik keek niet meer om. Dat eerste album had ik al jaren niet meer geluisterd. Tot afgelopen donderdag. Toen was ik weer even negentien. Fuck yeah, pass the cider!
0 Comments
Leave a Reply. |